De natuur is overal, ook voor de stadsmens. Dat draagt het bedrijfje City Indian uit. Ik ging mee met de trapkano en aaide een snoekbaarsje. Voelt zowel nat als droog.

Vissen in de stadsgracht

Op de grachten zijn steeds meer sportieve vaartuigen te vinden, van stand up paddle boards tot ultramoderne viskayaks. Met de stadsindiaan op jacht naar de big three: snoekbaars, baars en snoek. ‘Het water is van ons, jongens!’

Niet langer zijn de stadsgrachten voorbehouden aan motorbootjes, waterfietsen en rondvaartboten. Bij mooi weer zie je er steeds vaker kanoërs en sportievelingen op surfplanken langspeddelen. Het is zes uur ’s ochtends als we verzamelen aan de rand van een industrieterrein bij de Amsterdamse Zeeburgerdijk. Niels Wille en Rik Kreunen tillen de laatste kano op wieltjes. Kreunen richtte in 2011 CityIndian op en heeft versterking gevonden in Wille, die dit jaar is teruggekomen van een verblijf in visparadijs Nieuw Zeeland. Af en toe varen de twee stadsindianen samen uit. Met hun onderneming willen ze laten zien dat de natuur in de stad eigenlijk heel dichtbij is. En dat het wemelt van de vis in de grachten, natuurlijk.

Verderop bij een steiger staan de twee deelnemers van vandaag te wachten. Bas Mulder gaat wel eens zeevissen (‘maar dan word ik altijd zeeziek’) en Koenraad Köllner heeft wel eens op forel gevist in kristalheldere rivieren. ‘Grappig om het ook eens in de stad te proberen.’  De goed uitgeruste, legergroene en gele viskayaks ogen als echte hebbedingetjes voor de liefhebber. Er steken voetpedalen uit die vinnen onder de boot aandrijven, waardoor we relaxt als waterfietsers op de kano zitten. ‘Dat is het coole met deze kano’s’, zegt Kreunen. ‘Je hebt je handen vrij om te vissen.’ Er wordt kunstaas uitgedeeld: kleine plastic visjes, sommige felgekleurd, met een ratel erin. Dat kunstaas gaan we met zes kilometer per uur achter de kano aanslepen. Daarbij vissen we op de ‘big three’: de roofvissen baars, snoek – die 1,20 meter kan worden – of snoekbaars. ‘Het water is van ons, jongens!’, roept Kreunen bij vertrek. Roofvis houdt zich verstopt op donkere plekken: onder bruggen, bomen of takken. Het is zaak om bij bruggen met de viskayak kruislings langs de middenpilaar te scheren. ‘Bij bruggen beweeg ik mijn hengel zodat het aas mooi heen en weer beweegt’, legt Kreunen uit. ‘Je moet hem een beetje jus geven.’ Onder de galmende bruggen klinkt het zachte onderwatergerinkel van het kunstaas.

Toen Kreunen met de Hoby trapkayaks in aanraking kwam, leek vissen een logische stap. Hij ging praten met kenners van de Amsterdamse binnenwateren; deed onderzoek naar de vispopulatie en werd visgids. Al snel kwamen de bedrijfsuitjes en vriendengroepen op gang. In navolging van Kreunen begeleidt Niels Wille dit hoogseizoen wekelijks ongeveer drie groepjes. De rest van de tijd werkt hij als freelance communicatie-adviseur. Wille vertelt dat hij plannen heeft om op termijn ook tochten te gaan maken over het Markermeer. ‘Twee kajaks aan elkaar vastmaken en een zeiltje erop, en kamperen bij de vuurtoren van Marken.’

De opgevoerde spanning implodeert een beetje, als er na een uur nog steeds niks gevangen is. Mijn bootgenoot vertelt dat de visstand dit jaar beduidend lager lijkt dan in 2011. ‘Vroeger vingen we op zo’n ochtend gemakkelijk dertig vissen.’ Kreunen denkt dat het komt omdat het water schoner wordt, nu steeds meer woonboten op het riool zijn aangesloten. ‘Het water is af en toe knetterhelder. En de snoekbaars heeft troebel water nodig.’ Vanaf de boot ziet het grachtenwater er desondanks nog altijd ontoegankelijk en donker uit – geen flauw idee waar die vermaledijde vis zit. Toch hebben we eindelijk beet: een grijs-wit baarsje van vijftien centimeter, te herkennen aan zijn ronde onderkant en roodgerande vinnen. Het is de kleinste, maar ook de gulzigste vis, vertelt de visgids. ‘Baarzen bijten overal in, ook elkaar.’ Hij maakt een foto en zet de vis terug in het water. Hoewel iedere deelnemer twee vissen mee naar huis mag nemen, moedigen Kreunen en zijn compagnon dat niet aan. Soms staat iemand erop om een snoekbaars, volgens de oprichter ‘de biefstuk van het water’, mee te nemen. ‘Meestal praat ik het ze wel uit het hoofd. Wij mikken niet op visfanatici. Het gaat om de lol van het rondvaren en af en toe een vis vangen.’

We varen langs de welig bloeiende kade van Artis. De dierentuin laat zich makkelijk herkennen, maar op veel plaatsen moet je als goed ingeburgerde stedeling drie keer rondkijken voordat je begrijpt waar je bent. Op de kade blijven regelmatig passanten staan kijken, vaak middelbare mannen – zelf vissers? – met een verlangende blik in de ogen. Een vrouw met een bakfiets vraagt indringend waar we op vissen, met die rare kano’s. Daar komt Mulder voorbij trappen, de hengel achterin de kayak, lijn uit. Niks gevangen, maar hij amuseert zich. ‘Dit geeft meer voldoening dan staren naar een dobber.’

Het is donker en stil als we onder een eindeloos lange brug onder de Wibautstraat varen. De stand: vier baarsjes, maar geen groot wild. Tot we in de buurt van het Tropenmuseum worden gebeld door een juichende Wille, die honderd meter achter ons vaart. ‘Bas heeft een snoek van tachtig centimeter gevangen en een snoekbaars van een halve meter!’ Dan is het ook ineens bij Kreunen raak: een bescheiden snoekbaars, met scherp blikkerende tandjes. Als hij te water wordt gelaten kantelt de snoekbaars levenloos op z’n zij. ‘Hij is alleen maar in shock, hoor’, verzekert Kreunen. ‘Ik houd hem nog even vast, anders eten de andere vissen hem op.’ Pas na meer dan een minuut komt er leven in en schiet de vis weg, de donkere gracht in.

 www.cityindian.nl